Verslag van de werken
Aantal deelnemers: 5
De opzet was tweeërlei: enerzijds de picknicktafel in de boomgaard in de Bertemse Heideweg herstellen waarvan de steunpalen sinds enkele maanden afgebroken waren. Deze waren volledig verrot en aangetast door saprofytische houtzwammen, meest waarschijnlijk Gele korstzwammen (door uitdroging waren deze momenteel niet meer te identificeren). Zie foto van toestand voor de werken.
Eric en Johan boorden gaten voor nieuwe steunpalen waarbij sneldrogende beton gegoten werd om de palen te fixeren. Terwijl deze beton opdroogde werd een moment van pauze ingelast om een broodnodige verfrissing te gebruiken. Voor één keer werd hierbij geen 'medicament' ofwel kruidenjenever gedronken maar wel 'plat water' omdat het broeierig warm was. Nadien konden de tafelbladen terug gemonteerd worden. De hele buurt zal van deze vernieuwde picknicktafel dankbaar gebruik maken. Een wandelaarster met hond had alleszins direct een positieve reactie.
De andere opzet was in het tegenoverliggend perceel, de Helling of Kleine Heiberg, voorbereidingen te treffen om de weidepalen, waarvan een aantal eveneens verrot zijn, te vervangen.
Hiervoor moest een corridor langs de omheining vrijgemaakt worden van bramen en opslag van andere woekerende planten. Dit is tijdens deze eerste werkdag nog maar voor een klein deel afgewerkt zodat de reeds aangekochte palen op het perceel gestockeerd werden in afwachting van een volgende werkdag.
Situering en historiek van de Kleine Heiberg.
Dit perceel is gelegen op de steile oosterhelling van de Bertemse Heideweg . In de namiddag, wanneer de zon, die dan in het westen staat, op zijn felst schijnt en loodrecht op de bodem invalt ontstaat hier een warm microklimaat. Dit perceel was sinds oudsher eigendom van de gemeente Bertem maar werd gebruikt als zogenaamde 'gemene grond', wat wil zeggen dat iedere inwoner van Bertem hier zijn dieren kon laten weiden. Later werden er volkstuintjes aangelegd met onder meer aardbeien en perzikbomen. Deze laatste vereisen immers een warme, droge standplaats.
Als restant van dit gebruik zijn nog 2 oude appelbomen en een Krentenboom aanwezig. Toen volkstuintjes uit de mode geraakten werd dit perceel verlaten en verwilderde het met opslag van bramen, Amerikaanse vogelkers en Brem. Vandaar de plaatselijke benaming 'Bremberg'.
Nu is dit perceel in pacht door Natuurpunt Bertem en wordt beheerd door kap van de exoten met behoud van de inheemse boomsoorten en nabegrazing door schapen. Er wordt wel voor gezorgd dat er voldoende open, door zon beschenen grasland overblijft voor het ontwikkelen van een thermofiele (planten die van warmte houden) en xerofiele (planten die van droogte houden) flora.
Zie hieronder.
Het heischraal grasland van de Kleine Heiberg
Iedereen voelt met zijn pinkske aan dat planten niet zomaar willekeurig overal groeien: moerasplanten tref je niet aan op droge plaatsen, schaduwplanten vind je niet op zonbeschenen plaatsen, maar wel in het bos. We hebben een idee over verschillende soorten habitats: bossen, graslanden, heides,moerassen, duinen, riviervalleien, enz.
Minder is geweten dat in onze streken met het vochtige, relatief zachte Atlantische klimaat op de noorderbreedte waar wij leven de meeste habitats zonder ingrijpen spontaan evolueren naar gemengde loofbossen. We spreken hier dan over een climaxvegetatie die na verschillende successiefases meestal leidt naar loofbos. Enkel bij een hoge dynamiek kan het proces van vestiging van houtige gewassen doorbroken worden: in riviervalleien met periodieke overstromingen, in stuifduinen waar zandverplaatsingen ervoor zorgen dat steeds open plekken behouden blijven, in getijdengebieden met slikken en schorren, enz.
Het is dan ook door menselijk ingrijpen dat andere vegetatietypes dan bos kunnen ontstaan zijn en in stand gehouden worden. We noemen deze vegetatietypes halfnatuurlijke habitats. Denk maar aan heidelandschappen in de Kempen die door langdurige noeste arbeid van onze voorouders op arme zandgronden ontstaan zijn door plaggen, afbranden en begrazing door schapen. Als dit beheer stopt nemen vliegdennen en berken het automatisch over.
Hierna behandelen we graslanden. De definitie van graslanden luidt: een vegetatietype gekenmerkt door afwezigheid van strooiselophoping waarin meerjarige grassoorten domineren samen met grasachtige soorten zoals zeggen, russen en veldbiezen (alle schijngrassen) en bloemrijke kruiden.
Graslanden kunnen slechts standhouden door één of andere vorm van menselijk ingrijpen, dit kan zijn in functie van landbouw (voedsel voor vee) of door beheer in functie van natuurbehoud of -herstel (bloemrijke graslanden).
De diversiteit van graslanden wordt bepaald door meerdere abiotische factoren:
- bodemtextuur: leem, zandleem, zand, klei, mergel…
- pH: zuur, neutraal, basisch
- schaduw - zon
- nat - droog
- vlak - sterk hellend
- voedingsgraad van weinig tot veel: oligotroof- mesotroof- eutroof.
Op basis van deze verschillende factoren die men op een welbepaald perceel waarneemt kunnen floraspecialisten voorspellen welke plantensoorten daar kunnen aangetroffen worden. Vegetaties kunnen zo getypeerd worden. Enkele voorbeelden van graslandvegetaties zijn: struisgraslanden, dotterbloemgraslanden, blauwgraslanden, kalkgraslanden, glanshavergraslanden, heischrale graslanden, enz.
Er bestaan evenwel tussen deze verschillende soorten graslanden tal van overgangen; variatie is troef, zelfs binnen perceelsniveau wat elk perceel uniek maakt.
De Kleine Heiberg is een voorbeeld van een droog heischraal grasland. Heischrale graslanden komen voor op zwak zure, oligotrofe, dus arme bodems. Er zijn 3 types: droge en vochtige types op zandleem of leem en het meest zeldzame type, het heischrale grasland op een ontloogde, voorheen kalkrijke bodem. Alle types heischrale graslanden zijn in Vlaanderen zeldzaam tot zeer zeldzaam.
We moeten dit perceel dan ook koesteren en ervoor zorgen dat het door een goed beheer kan ontwikkelen tot een topvegetatie met zeldzame pareltjes van planten die al dan niet spontaan terugkeren. Zie hiervoor het artikel over de aanplant van Grote tijm elders op de website van Natuurpunt Bertem (operatie Grote tijm).
Heischrale graslanden leunen, zoals de naam suggereert, vegetatiekundig sterk aan bij heide. Er komen dankzij de arme bodem niet-dominante grassen voor samen met schijngrassen, bloemrijke kruiden, bodembewonende mossen en dwergstruiken. Kenmerkende soorten zijn onder meer Tandjesgras (niet-dominant gras), Gewone veldbies (schijngras), Zandblauwtje, Schapenzuring en Muizenoor ( bloemrijke kruiden die thermofiel en xerofiel zijn), Zandhaarmos (bodembewonend mos) en Brem en Struikhei (dwergstruiken). Bij verder verschralen van de bodem gaan de dwergstruiken domineren en ontstaat een typische heidevegetatie zoals we die in de Kempen aantreffen.
De belangrijkste milieudrukken die heischrale graslanden bedreigen zijn vermesting en verzuring. De aanrijking met voedingsstoffen (voornamelijk stikstof en fosfor) afkomstig van landbouw, verkeer en industriële activiteit leidt tot een sterke vergrassing met dominante grassoorten zoals Glanshaver en Gestreepte witbol en opslag van bramen die de veel kleinere kruiden overwoekeren, wat in dit perceel duidelijk het geval is.
Bodemverzuring is een tweede belangrijke oorzaak van achteruitgang van droge heischrale graslanden. Verzurende atmosferische depositie van stikstofoxiden, zwaveldioxide en ammoniak leidt tot een cascade van chemische processen in de bodem die nefast zijn voor heel wat plantensoorten.
Vondst van de dag

Exact één week na deze werkdag vond een paddenstoeleninventarisatie plaats op de Kleine Heiberg onder leiding van Georges Buelens, voorzitter van ZWAM (zelfstandige werkgroep amateur mycologen). Er werd onder meer Heksenboter aangetroffen op een dood blad. Dit is evenwel geen echte paddenstoel of zwam, maar wel een myxomyceet of slijmzwam. Myxo komt van het Griekse woord muco dat slijm betekent en myces dat schimmel betekent.
Slijmzwammen werden in het verleden wel ingedeeld bij de zwammen en worden nog steeds door mycologen of paddenstoelkenners bestudeerd, maar sinds de opkomst van DNA-onderzoek weet men dat beide soorten organismen geen verwantschap vertonen en zelfs geen gemeenschappelijke voorouder hebben. Ze zijn dus absoluut geen zwammen!
Slijmzwammen hebben een complexe levenscyclus:
Alles begint bij een haploïde spore. Een spore is een voortplantingscel. Ook paddenstoelen en onder meer mossen en varens planten zich voort via sporen. Sporen zijn primitieve voorlopers van zaden en bevatten geen reservevoedsel. Als de omstandigheden gunstig zijn (voldoende vochtigheid en hoge temperatuur) kiemt de spore. Hierbij verschijnen amoebe-achtige organismen.
Deze 'amoeben' voeden zich met bacteriën en schimmels. Als ze groot genoeg zijn begint de celdeling. Bij minder gunstige omstandigheden zoals droogte en hitte maken de 'amoeben' een beschermende wand om de cel. Hierbij ontstaat een 'microcyste'.
Zo kunnen ze lange tijd barre levensomstandigheden overbruggen. Als die voorbij zijn kruipen de 'amoeben' uit hun cyste en kunnen ze zich voortplanten. Als twee 'amoeben' elkaar tegenkomen versmelten ze tot een diploïde zygote, waaruit een nieuwe slijmzwam kan ontstaan . Dit is de tweede verschijningsvorm van de slijmzwam die we met het blote oog kunnen waarnemen, het zogenaamde plasmodium. Dit is een meerkernige massa zonder celmembranen, dus zonder indeling in cellen.
Een plasmodium kan zich verplaatsen dankzij stromingen in het cytoplasma. Het glijdt als het ware over de ondergrond op zoek naar voedsel (bacteriën, schimmels en ook wel ander organisch materiaal) of betere omstandigheden. Als eindstadium gaat dit plasmodium over tot sporenvorming. Het droogt helemaal op tot een plakkaat met sporen die door de wind of via dieren, bijvoorbeeld slakken of insecten verspreid worden. De cirkel is dan rond.
Dit fenomeen bezorgde de Heksenboter zijn naam: het trage verplaatsen van dit organisme werd als bovennatuurlijk verschijnsel beschouwd en moest dus wel door een heks veroorzaakt zijn. De felgele kleur (zie foto) verschafte deze slijmzwam het tweede deel van zijn naam.
De eikelmuis

Een kleine 2 maanden geleden hebben Eric en ik in de Kleine Heiberg een nestkast voor eikelmuizen opgehangen in een Zomereik naar aanleiding van enkele (niet bevestigde) waarnemingen van deze dieren in de onmiddellijke omgeving van Bertem. In het Dijleland is er wel recent een bevestigd broedgeval. Deze nestkast is opvallend omdat de opening naar de boom gericht is en dus op het eerste zicht niet opgemerkt wordt. De bedoeling hiervan is dat vogels deze nestkast niet kunnen kraken. Dat dit geen absolute garantie is dat er geen vogels in komen broeden wordt bewezen doordat een oude, versleten eikelmuizennestkast in onze tuin al 2 jaar op rij door koolmezen gebruikt wordt om hun jongen groot te brengen. Deze nestkast is voor de eikelmuis echter veel te laag opgehangen; voor hem moet dit minstens enkele meters boven de grond hangen.
We stellen hier alles in het werk om het Zorro (zie hieronder) naar zijn zin te maken, althans die Zorro zonder zijn trouwe viervoeter Tornado. Hopelijk vindt Zorro hier ondanks politieke druk om de Green Deal te kelderen zijn levensgezellin en volgen nog enkele gelukkige jaren met een rijke kroost.
De eikelmuis is 1 van de 3 in ons land voorkomende slaapmuizen, en wel de meest voorkomende. De andere soorten zijn de hazelmuis, in Vlaanderen overwegend voorkomend in de Voerstreek, en de relmuis of zevenslaper, vrijwel uitsluitend voorkomend in Wallonië thv de Gaumestreek.
Het is een middelgroot knaagdier, kop-romplengte 10 tot 17 cm, staartlengte 9 tot 14,5 cm.
Vanwege haar karakteristieke vacht is ze gemakkelijk te onderscheiden van enig ander in Vlaanderen levend knaagdier. Ze heeft een vaalbruine, vaak rossige kleur op de rugzijde, met thv de flanken een scherpe overgang naar de vaalwitte buik. Het meest opvallende kenmerk is evenwel het zwarte oogmasker, ook wel Zorro-masker genoemd. De lange staart eindigt in een zwart-witte pluim. Doordat de staart bij gevaar kan loslaten, komen er ook wel staartloze exemplaren voor.
De eikelmuis kan zich in verschillende biotopen handhaven. Belangrijk zijn aanwezigheid van bomen, liefst eiken (niet voor niets eikelmuis genoemd) , struiken, hagen en kreupelhout. De eikelmuis is inderdaad voornamelijk een boomdier, maar komt - in tegenstelling met de andere slaapmuizen- sporadisch op de grond om zijn voedsel bijeen te scharrelen, maar alleen als er voldoende dekking is. Hij kan goed klimmen , zelfs op dunne twijgen. Om zich te verplaatsen springt hij liever van boomkruin naar boomkruin dan over de grond te kruipen. De eikelmuis komt ook voor in kleinschalig agrarisch landschap met hoogstamboomgaarden.
Eikelmuizen zijn opportunistische alleseters, ze eten wat ze vinden. Ze eten zowel dierlijk voedsel (insecten, slakken, jonge vogels en eieren die ze uit nesten roven) als plantaardig voedsel (voornamelijk fruit waarbij ze wel wat schade kunnen aanrichten, maar ook noten, granen, zaden en menselijke etensresten). Het is een cultuurvolger, zijn bijnaam is fruitratje.
Als de hoogstamboomgaard van Natuurpunt Bertem binnen enkele jaren volop fruit opbrengt zal de eikelmuis hier haar gading vinden. In deze boomgaard is er een informatiebord over de biodiversiteit waarbij het fruitratje vernoemd wordt.
De eikelmuis maakt haar nest in holle bomen, verlaten eekhoornnesten of vogelnesten die ze voorzien van een dak, speciaal daartoe voorziene nestkasten (zie hoger) en ook in de nabijheid van de mens op hooizolders en schuren. De eikelmuis houdt een winterslaap, die begint in oktober en ongeveer 7 maanden duurt tot eind april. Tijdens de winterslaap wisselen lange periodes van inactiviteit in hypothermie zich af met korte activiteitsperiodes, waarbij het dier op zoek gaat naar voedsel en water. De eikelmuis legt geen voedselvoorraad aan voor de winter.
Eikelmuizen zijn nachtdieren, overdag verblijven ze in hun nest. Zoals bij andere nachtactieve dieren hebben ze goed ontwikkelde oren en ogen. Ze worden actief vlak na zonsondergang en blijven actief tot voor de ochtend. Ze leven in losse groepen van enkele vrouwtjes en dominante mannetjes.
Predatie door nachtactieve roofdieren is een belangrijke doodsoorzaak (katten). In het verleden werd de eikelmuis actief bestreden, vanwege de fruitschade en hun gewoonte om vogelnestkasten leeg te roven. In winters met grote temperatuurschommelingen kan er een hoge sterfte optreden.
De belangrijkste bedreiging is echter biotoopverlies.
Om mijnheer De Uil van de Fabeltjeskrant te parafraseren besluiten we met: oogjes dicht en snaveltjes toe, lieve kijkbuiskinderen.

Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief